Herdenking razzia
In de avond van 9 november 1944 werd Rotterdam door zwaarbewapende Duitse troepen, 8.000 man, omsingeld. Alle belangrijke pleinen en bruggen werden bezet en het telefoonverkeer werd afgesloten. Eerst werd de razzia in de buitenwijken uitgevoerd, daarna in het centrum. Het was een goed georganiseerde operatie, waardoor ontsnapping bijna onmogelijk was. Bij de razzia op 10 en 11 november 1944 zijn zo'n 52.000 mannen van 17 tot en met 40 jaar weggevoerd. Het was de grootste razzia van de Duitsers in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Op 10 november 2023 is een monument voor alle slachtoffers van de razzia onthuld. Hier vindt jaarlijks de herdenking van de razzia plaats.
De Rotterdamse beeldend kunstenaar Anne Wenzel is de ontwerpster en heeft de beelden in haar atelier gemaakt.
Dit verhaal verscheen eerder in het boek Razzia, dat de gemeente in 2019 heeft uitgegeven.
Wim Missel was achttien jaar toen hij uit zijn huis in Rotterdam-West werd gehaald om meegevoerd te worden naar Duitsland. Een periode van ontberingen en onzekerheid brak aan, waarin af en toe een straal van medemenselijkheid doorbrak.
Om vier uur ’s morgens op 10 november 1944 werden de achttienjarige Wim Missel, zijn ouders en zusje wakker door lawaai op straat. Ze woonden aan de Mathenesserdijk 124 A. Het tumult werd veroorzaakt door marcherende Duitse soldaten. Kort nadat de familie Missel uit de slaap was gerukt, werd in de brievenbus het biljet met de oproep voor de ‘arbeidsinzet’ gegooid. Wim moest zich melden; zijn vader viel boven de leeftijdsgrens.
Zelfgemaakte fietstas
Met buren werd een plan tot ontsnapping gesmeed. Wim: ‘Achter ons huis keken we uit op de Schie en aan de overkant zagen we nog mensen gewoon vrij rondlopen. Een benedenbuurman opperde het plan om via de tuin van de benedenburen over de vlakte achter onze huizen naar het kerkhof langs de Schie te vluchten en vandaar het water over te zwemmen, richting vrijheid. We trokken zwemkleding aan en daar overheen gewone kleding. Maar nauwelijks stonden we in de tuin van de benedenburen of we werden al teruggeroepen. Op het kerkhof bleken ook al Duitsers te zijn. Van een zelfgemaakte fietstas maakte mijn moeder met een singelband een soort rugtas. In de haast trok ik nog overschoenen van mijn vader aan. Kort daarop werd ik door een Duitser opgehaald.’
Vermoeidheid
Met enkele buurmannen werd Wim via het Marconiplein richting een grote loods gejaagd in het Vierhavensgebied. Daar moesten de gevangenen uren wachten zonder te weten wat hun te wachten stond. De loods raakte steeds voller. Aan het eind van de middag werd een colonne gevormd die door soldaten met geweer terug richting Marconiplein en Mathenesserweg werd geschreeuwd. Vlak langs Wims huis. De tocht bleek naar Delft te leiden.
Wim: ‘Vermoeidheid deed zich gelden. Maar wie achter dreigde te blijven of even een sanitaire stop wilde maken, werd met schreeuwen en de kolf van een geweer teruggejaagd in de rij. We werden ondergebracht in een soort laboratorium in aanbouw. Er heerste chaos. Er waren nog geen toiletten, er was geen water. Op de vloeren wat vertrapt stro. Honderden mensen. Sommigen wisten een soort rode-koolstamppot te bemachtigen. Ik niet. Daarna wachten.’
‘De volgende ochtend werden we naar buiten gejaagd en in rijen naar het treinstation geloodst. Er stond een trein klaar. Rij na rij werd de veewagons in gedreven. Zodra een wagon vol was ging de schuifdeur dicht en werd die vergrendeld. Met achtenzeventig man opeen gepropt passeerden we Den Haag en Leiden. Elke poging om je ook maar een beetje te verplaatsen, leidde tot gescheld en gevloek. Verder niets. In Haarlem stopte de trein en verschenen er mensen met een Rode Kruisarmband om die appels en een soort scheepsbeschuit uitdeelden. Tegen het donker zette de trein zich weer in beweging. We reden en reden. Een paar handige lieden maakten in de hoek van de wagon een gat met een mes. Zodoende had, wie in die hoek wist te komen, toch een soort toilet.’
Barakkenkamp
Weer een dag later arriveerde de trein waarschijnlijk in Duitsland en kreeg iemand volgens Wim een lumineus idee: ‘Als iedereen een beetje inschikte, kon de ene helft zitten en de andere helft staan en dan na verloop van tijd wisselen. Natuurlijk ging dat ook gepaard met veel gescheld en gevloek. Zitten betekende met je achterwerk op de grond leunen, jouw benen over een ander heen en schoenen van iemand in je zij. Maar ja, je zat. Op de negende dag kwamen we aan in Stuttgart waar mensen van een soort hulpdienst ons brood en een soort leverworst uitdeelden.’
‘De dag erna hield de trein stil op een rangeerterrein in München. Er ging een luchtalarm af, waarop de wagons werden geopend. We werden een soort loopgraven naast het emplacement ingejaagd. Er klonk luchtafweergeschut en plotseling het gieren van bommen die werden losgelaten door Amerikaanse vliegtuigen. Die sloegen ook in op het rangeerterrein en de loopgraven. Zo’n tweehonderd mannen kwamen om. De overlevenden werden de wagons weer ingejaagd. Maar de trein bleef staan.'
‘De volgende ochtend moesten we overstappen in een trein met persoonswagons die ons naar een barakkenkamp in Dachau bracht. Houten loodsen met stapelbedden van driehoog. We moesten slapen op een flinterdun strozakje en onder een nog dunner dekentje. Iedere barak had één wasplaats. Bij wijze van wc was er een gat in de grond met daarboven een plank om op te zitten. Het stonk er, net als overal. Nou ja, wij stonken ook.’
Klooster
Met een andere jongeman kreeg Wim de opdracht om voor een Duitser gereedschap schoon te maken en in te vetten: ‘Met boter! Maar die was helaas niet eetbaar. Al klussend ontdekten we iets van de omgeving achter het prikkeldraad. Eén van de jongens was katholiek en meende in de verte een klooster te zien. Hij vertelde dat nonnen en monniken passanten altijd moesten helpen en eten geven. Zo kwamen we op het idee om, als het even kon, naar dat klooster toe te gaan. Zodra zich een gelegenheid voordeed, slopen we naar de prikkeldraadversperring en vonden een plek om doorheen te kruipen. We hadden het voordeel dat de duisternis vroeg inviel zodat de kans op ontdekking van ons uitstapje klein was.’
‘Het gebouw bleek inderdaad een klooster te zijn. Onze katholieke vriend klopte op een soort loket naast een deur. Even later werd het loket opengedaan door een non die ons vroeg wat wij wilden. We vertelden dat we uit het kamp kwamen en graag eten wilden. Ze zei ons te gaan zitten en wachten. Even later verscheen er een andere non aan het loket die ons opnieuw vroeg ons verhaal te doen. Ze zou voor ons kijken. Na weer een tijdje gewacht e hebben verscheen de eerste non met aardappelen, groente en een soort saus. Dat smaakte. Het was een groot verschil met het eten in het kamp. Tot slot kregen we een pakje brood mee én de boodschap dat we als het mogelijk was terug mochten komen om eten. Dat hebben we nog één keer gedaan, daarna durfden we niet meer. We waren bang betrapt te worden met alle gevolgen van dien. Overigens liepen de kloosterlingen zelf ook een behoorlijk risico door ons eten te geven.’
Baustudent
In het kamp verschenen mensen van het arbeidsbureau uit München die iedere gevangene onder andere vroegen naar zijn beroep. Hierna werden de gevangenen ergens tewerkgesteld. Ook Wim: ‘Maar omdat ik nog maar net de hbs had voltooid en nog geen werkervaring had, was het moeilijk om een geschikte plek voor me te vinden. Ik vertelde dat ik een tijdje had getekend bij een oom die directeur was op de afdeling bouwkunde van een mts. Daarop werd ik geregistreerd als ”Baustudent” en geplaatst bij bouwbedrijf Joseph Best, Hoch- und Tiefbau in München. Daar werd ik wederom ondergebracht in een barak. Aanvankelijk wilden ze mij lichtdrukken laten maken aan een soort kopieermachine. Maar dat werd geen succes. Men moest mij te veel uitleggen over het werk.’
‘Ik kreeg ander werk. Ik moest een zeventigjarige op non-actief gestelde SS-officier uit concentratiekamp Dachau helpen. Dat waren allerlei uiteenlopende klusjes, ik was duvelstoejager. Met krijgsgevangenen moest ik bijvoorbeeld materiaal dat geschikt was voor hergebruik uit de puinhopen van de stad halen. Houten balken en blik van dakbedekkingen van gebombardeerde huizen en gebouwen. Om 5.00 uur moesten we opstaan, een half uur later vertrokken we achterop een vrachtwagen met aanhangwagen. Soms was het werk makkelijk, lag alles voor het oprapen. Soms moest er hard gewerkt worden om een balk uit het puin te krijgen. Het blik was lichter en kon met bijlen tot hanteerbare stukken worden gehakt. Aan het eind van de dag moest de hele opbrengst op de aanhanger worden geladen. Tegen de tijd dat ik terugkwam bij het bedrijf was het meestal donker. Ik at een keteltje aardappelsoep, deed om 21.00 uur het licht uit en ging naar bed.’
Menselijkheid
Op zeker moment kwam Wim te werken met Poolse krijgsgevangenen en na verloop van tijd ontstond er vertrouwen over en weer. ‘We werkten zes dagen in de week in het puin en liepen de kantjes er vanaf. Net als die oud SS’er. Terwijl wij in de gaten werden gehouden door een bewaker ging hij bij alleenstaande vrouwen langs. Ondertussen moesten we alert zijn op bombardementen. Een andere vijand was de kou. Een keer bevroren mijn oren bij zesentwintig graden vorst. Mijn kleding was niet op de winter berekend en langzamerhand versleet alles. Soms vond ik kleding tussen het puin. Sokken had ik niet meer, als schoenen alleen de overschoenen van mijn vader. Tweemaal kreeg ik van een Duitse vrouw een paar sokken. Soms ook stiekem een boterham. Staaltjes van durf. En menselijkheid! Uiteindelijk kreeg ik op het bedrijf een paar klompschoenen met houten zolen en een kunstleren bovenkant. Vreselijk om mee door de sneeuw te lopen, maar beter dan niets.’
Zwarte markt
Met de Polen ging Wim af en toe als begeleider op stap. ’Ik was geen krijgsgevangene in uniform en werd af en toe door de Duitser op pad gestuurd voor boodschapjes in de buurt. De Polen hadden vernomen dat ergens in de buurt Poolse meisjes huisden en daar wilden ze graag eens langs. Of ik niet mee kon als begeleider als ik weer eens op pad werd gestuurd. Zo gezegd, zo gedaan. Een andere keer ging ik met twee Polen naar de zwarte markt om chocolade en etenswaar uit pakketten van het Rode Kruis te ruilen voor sigaretten en tabak. Maar de markt was natuurlijk illegaal en werd regelmatig gecontroleerd. Ook tijdens ons bezoek. De militaire politie hield ons aan en zette ons afzonderlijk in een cel. Ik werd hardhandig verhoord en wist niet wat de Polen hadden verteld. Ik vertelde eerlijk wat we hadden gedaan, maar mijn ondervragers geloofden mij niet. Ik werd geschopt en geslagen, in mijn beleving duurde het verhoor uren. Maar een ander verhaal leverde dat niet op.’
‘Uiteindelijk werd ik met rust gelaten en kreeg ik zelfs twee boterhammen. Ook ’s nachts moest ik in de cel blijven en de volgende dag werd ik nog tweemaal hardhandig verhoord, zonder gewenst resultaat. Ik werd opgehaald door een medewerker van bouwbedrijf Best die mij bij terugkomst nog eens flink onderhanden nam, waarschijnlijk uit een soort machtswellust. De Polen bleken er met een berisping van afgekomen te zijn.’
Witte lakens
Steeds vaker deden geruchten de ronde dat het einde van de oorlog naderde. Gedonder in de verte leek die geruchten te bevestigen. Maar de firma Best bleef volhouden dat de Duitsers de oorlog zouden winnen. Geheime wapens zouden redding brengen. Tot in april 1945 dagelijks geschutvuur duidelijk te horen was. Enkele dagen voor 29 april leek volgens Wim, alles in München tot stilstand te komen.
Wim: ‘We stopten met werken, de bewaking was nergens meer te bekennen. En tot onze grote verbazing werden in de keuken juist maaltijden klaargemaakt. Aardappelen, appelmoes. Geen culinaire hoogstandjes, maar toch… Brood, soms suiker, surrogaatkoffie. Gevangenen waagden zich zonder gevolgen de poort uit. Zomaar de straat op! Uit de ramen van de huizen in de omgeving hingen witte lakens en doeken. Daartoe bleken strooibiljetten te hebben oproepen. De Duitsers hadden zich overgegeven! Het waren vreemde dagen. Er werd geplunderd en tegelijkertijd was iedereen in afwachting. Zouden er nog gevechten uitbreken, zou er nog verzet komen van Duitse troepen? Tot er op 29 april een Jeep kwam aanstuiven. Er zat slechts één man in, een Amerikaan. Even later stoof hij in zijn Jeep de straat uit. Was dat bevrijding?’
‘De volgende dag stroomde de stad vol met tanks, vrachtwagens, Jeeps en andere voertuigen met Amerikanen. Er werd niet gevochten. München gaf zich zonder slag of stoot over. Langs de weg werden ze toegejuicht door vele inmiddels ex-gevangenen. In ruil kregen ze pakjes sigaretten toegeworpen, ook ik ving er een, terwijl ik daar als niet-roker minder belangstelling voor had.’
Handkar
Er brak een chaotische tijd aan vol vreugde. Wim vond op een zwerftocht door de stad in een magazijn een paar splinternieuwe hoge, zwarte herenschoenen. Ze bleken te passen en hij vond dat ze hem toekwamen. Met een vijftal anderen besloot hij terug naar huis te gaan. ‘Lopend met een soort handkar voor onze bagage. Wat brood en een Parmezaanse kaas ter grootte van een wagenwiel. Die hadden we uit de kelders van een brouwerij. Op een ochtend vertrokken we. Het was prachtig weer. We liepen met onze kar over een verlaten snelweg. We droegen allemaal een korte broek, maar we waren niet meer gewend om zo in de zon te lopen waardoor we behoorlijk verbrandden. Aan het eind van de middag waren we het zat en hielden we halt in een dorpje. We hadden geen geld en besloten bij de plaatselijke burgemeester om onderdak te vragen. Daar zorgde hij royaal voor. We werden ondergebracht in een uitspanning en kregen allemaal een bed, een maaltijd en wat te drinken. Alsof er geen oorlog was geweest. De volgende dag kregen we ontbijt en brood voor onderweg. Het werd weer een prachtige dag.’
Tolk
Regelrecht naar Rotterdam lopen zat er niet in. Na twee dagen te hebben gelopen, zo’n tachtig tot honderd kilometer, werd het gezelschap staande gehouden. Bij een kazerne moesten ze zich registreren en Wim werd vanwege zijn beheersing van de Engelse taal te hulp gevraagd als tolk.
‘Terwijl ik aardig bezig werd gehouden met tolken konden de anderen uitrusten. Ondertussen ontstond aan mijn enkel een zweer door die nieuwe schoenen. Aanvankelijk schonk ik er geen aandacht aan, maar al gauw kon ik mijn schoen niet meer dicht krijgen. Ik kreeg zalf op mijn enkel gesmeerd en er werd verband omheen gewikkeld. Tot in Nederland kreeg ik regelmatig nieuw verband van de Amerikaanse begeleiders.’
‘Enkele dagen later werden we met een vrachtwagen naar Ulm gebracht. We bleken te zijn opgenomen in een gigantische repatriëringsoperatie waarbij zo’n twintigmiljoen mensen in Europa naar huis wilden. Met een militaire vrachtwagen werden we naar een flat in Mannheim gebracht en van daar weer naar Ludwigshafen. Hier bleek een lange trein met goederenwagons klaar te staan. Een behoorlijk contrast met de heenweg. Met zesendertig man hadden we in een wagon een zee aan ruimte. In het midden stonden strobalen die gebruikt werden als zitplaats. Je kon ook met je benen buitenboord bengelend in de deuropening zitten, want de wagens waren niet afgesloten. We kregen biscuits en blikjes met vlees en vertrokken in rustig tempo naar Frankrijk. Onderweg kregen we bovendien warme maaltijden en nieuw proviand voor onderweg.’
Voedselschaarste
Via Frankrijk, Luxemburg en België kwamen Wim en zijn reisgenoten aan in Maastricht. Na een paar uur reden ze verder naar Eindhoven en werden ze ingekwartierd in een klooster. Het vervolg was onduidelijk. Met het oog op besmettelijke ziekten die ze bij zich konden dragen, mochten ze nog niet naar het westen. Daarbij was er daar nog altijd voedselschaarste, waardoor het onwenselijk was om alle teruggekeerde dwangarbeiders en krijgsgevangen tegelijk naar huis te laten gaan.
Wim: ‘We mochten wel uit het klooster om een beetje in de stad rond te kijken. Daar hoorden we dat er vanuit Den Bosch rijnaken naar Rotterdam voeren. Dat opende perspectieven voor ons om thuis te komen. Met geïmproviseerd treinvervoer namen we poolshoogte in Den Bosch. Hier bleken inderdaad rijnaken liggen en een schipper was zelfs bereid om ons mee te nemen. Hij vroeg niet om geld.’
‘We gingen terug naar Eindhoven en met onze spullen vertrokken we de volgende dag opnieuw naar Den Bosch. Met andere mensen mocht ik plaatsnemen in het ruim en enkele uren later kwam ik aan in Rotterdam. Vlakbij het kantoor van de havenpolitie aan de Parkkade. Van hier was het niet ver meer met de tram naar huis. Ook hier hoefde ik niet te betalen omdat ik uit Duitsland kwam. Maar de thuiskomst aan de Mathenesserdijk was nogal ontnuchterend. Ik werd niet verwelkomd en er werd niet naar mijn belevenissen gevraagd. In plaats daarvan kreeg ik te horen hoe ellendig mijn familie het had gehad in de hongerwinter.’
‘Ineens kwam ik weer terecht in de ouder-kindverhouding, terwijl ik door mijn gevangenschap gewend was aan een zelfstandig leven waarin je allesbehalve een kind was. Dat was moeilijk te verteren. Net als dat in alle straten de bevrijding werd gevierd. Ik ervoer het als losgeslagen gedoe dat totaal niet aansloot bij mijn ervaringen en gevoelens. Natuurlijk was ik blij met mijn bevrijding en de vrede, maar ik had te veel gezien aan ellende en dood om nu feest te vieren. Bedachtzaam was ik eerder, me steeds weer verwonderend over wat ik meegemaakt had. Met mensen, volken, staten. Staten waarin we een beschaving dachten te kennen. Mensen, waarvan ik dacht dat ze menselijk waren, in situaties die niets menselijks meer hadden. En toch was er die verwondering over de keren dat te midden van de waanzin van de dag steeds ergens een stukje menselijkheid aanwezig bleek te zijn.’